Waar Jezus ook kwam, hij genas mensen. Zo is er het verhaal van de bloed vloeiende vrouw die al twaalf jaar gebukt gaat onder haar kwaal. Ze heeft dokters bezocht wat niet hielp en haar geld is op, ze is moe en op het eind van haar krachten. Je kunt je voorstellen dat je in een tijd waarin de joodse wet door veel joden werd nageleefd, deze vrouw in een soort isolement moet hebben geleefd. Een vrouw die in haar maandelijkse periode zit, is volgens de joodse reinheidswetten tijdens die week onrein, net als alles waar ze op zit of ligt en ook wie haar aanraakt is onrein …

Deze vrouw vloeide al twaalf jaar! Ze was daardoor mogelijk in een situatie gekomen waarin ze al lange tijd niet meer voor 100 procent meedraaide in de gemeenschap. Misschien had ze wel een gezin en kon ze door haar aandoening niet meer goed zorgen. Mogelijk voelde ze zich vies, afgewezen en eenzaam want je gaat niet aan iedereen vertellen dat je al twaalf jaar bloed verliest.

En dan is Jezus daar … hij loopt tussen de menigte die zich aan hem opdringt. Zijn naam is inmiddels door het Judese land gegaan en iedereen wil hem leren kennen, HIj kan genezen …
De vrouw weet zich door de mensenmenigte heen te wringen en raakt heel even zijn bovenkleed aan in de hoop te genezen … het bloeden stopt.

Jezus voelt dat er kracht uit hem vloeit en draait zich om, hij vraagt wie hem aanraakte. Zijn leerlingen zeggen dat de menigte zich aan het opdrong, hoe kon hij nu vragen wie hem aanraakt?

De vrouw komt trillend naar voren en verteld wat ze heeft gedaan. Jezus zegt haar dat haar geloof haar heeft genezen dat ze bevrijd is van haar kwaal, ze kan in vrede verdergaan. Het feit dat Jezus zich bewust werd van deze vrouw die beschermd door de mensenmenigte, haar kans schoon zag om hem aan te raken, is bijzonder. Hij komt hierdoor dichtbij en wordt persoonlijk. hij ‘zag’ haar. De vrouw kon eindelijk weer verder met haar leven, voor het oog van andere mensen heeft haar genezer erkend dat ze er mag zijn, ze kan zich weer tonen.

Jezus genas lammen en blinden, dreef demonen uit. Liet doden opstaan, zoals het bekende verhaal van Lazarus, zijn vriend die na vier dagen opstaat uit het graf. Hij genas niet alleen maar gaf deze gave door aan zijn discipelen. Ze mochten de handen opleggen, demonen uitdrijven. Jezus zegt zelfs dat zijn discipelen op schorpioenen of slangen kunnen trappen, het zal hen niet deren. De enige voorwaarde die eraan voorafgaat is: Geloof. Menig keer lees je dat Jezus zegt tegen iemand die hij geneest: “Ga heen, je geloof heeft je genezen.” Hij zegt niet: “Ga heen, ik heb je genezen.” Blijkbaar kon Jezus alleen door het geloof van degene die hij genas, zijn werk doen.

Op andere plekken is het geloof van een bijstaander heel belangrijk. Zoals een vader die gelooft dat zijn zoon kan worden genezen door Jezus omdat deze jongen ‘maanziek’ is en zichzelf daardoor verwond. Het geloof van de vader maakt dat zijn zoon genezen kan.

Dit soort situaties maakt duidelijk dat God soeverein is, hij kan genezen en toch is de mens in dit proces minstens zo belangrijk: hij moet bereid zijn te vertrouwen en zich over te geven, dan kan God het werk doen.
Dit geeft ook weer dat God geen dwingende God is die mensen dwingt om hem te volgen. Juist de keuzevrijheid die de mens heeft om te kiezen voor een weg met of zonder God maakt dat deze keuze alleen maar gemaakt kan worden als die recht uit het hart komt, echt is.
Toch is de Allerhoogste voor het volbrengen van zijn plannen niet afhankelijk van de mens, al is de mens hier altijd onlosmakelijk onderdeel van.

Leviticus 15:19-30 Psalm 33:11 Marcus 5:24-34 Matteus 17:14-18 Lucas 10:19, Johannes 11